-
1 daarmee kun je het vastzetten
daarmee kun je het vastzettenyou can fasten it with that/thoseVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > daarmee kun je het vastzetten
-
2 vastzetten
1 [vast doen staan] fixer2 [geldwezen] déposer3 [in de gevangenis zetten] mettre en prison4 [klempraten] coincer♦voorbeelden:zich in het geheugen vastzetten • se graver dans la mémoire2 geld op iemand vastzetten • placer de l'argent au profit de qn. -
3 vastzetten
2 [geldwezen] tie/lock up ⇒ settle (on)3 [in de gevangenis zetten] lock up ⇒ put in prison/behind bars4 [schaaksport, damsport] block up (the position of)5 → link=vastpraten vastpraten♦voorbeelden: -
4 zich in het geheugen vastzetten
zich in het geheugen vastzettenDeens-Russisch woordenboek > zich in het geheugen vastzetten
-
5 zich in het geheugen vastzetten
zich in het geheugen vastzettenbecome planted/fixed in the memoryVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich in het geheugen vastzetten
-
6 calage
-
7 park
n. park, openbaar park; natuurreservaat; rekreatiegebied; (in computers) het vastzetten (parkeren) van de lees/schrijfkop van de harde schijf om schade te voorkomen bij het verplaatsen van de computer--------v. parkerenpark1[ pa:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (natuur)park ⇒ domein, natuurreservaat♦voorbeelden:1 national park • nationaal park, natuurreservaat————————park21 parkerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
8 arrimage
arrimage [aariemaazĵ]〈m.〉 -
9 coinçage
-
10 craniophore
n. toestel voor het vastzetten van schedel voor het meten van schedel -
11 trice
v. het vastzetten van schipzeil (trijsen, ophijsen)trice1[ trajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————trice2, trice up〈 werkwoord〉 〈 scheepvaart〉 -
12 cringle
n. oog of lus in een lijkentouw van een zeil voor het vastzetten van touwen -
13 daarmee
♦voorbeelden:1 daarmee kun je het vastzetten • you can fasten it with that/thoseen daarmee uit! • and that's that/all there is to it!en daarmee was zijn geluk compleet • and this/that made his happiness complete -
14 caler
caler [kaalee]2 〈 informeel〉 het opgeven ⇒ stoppen, er de brui aan geven ⇒ 〈m.b.t. eten〉 niet meer kunnen ⇒ 〈 bij verwaandheid〉 inbindenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rechtzetten ⇒ vastzetten, stutten♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) (laten) afslaan [motor]2) het opgeven, stoppen4) vastzetten, stutten5) neerhalen2. se calerv -
15 skewer
-
16 clip
n. paperclip, wasknijper; knipsel; korte videofilm; (in computers) clip, fragment, het verkozen stuk van een grafisch dokument voor nadere bewerking; opladen van kogels; scherpe slag--------v. vastmaken; vastklemmen; klein hakken; perforerenclip1[ klip] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 knippende/scherende beweging ⇒ scheerbeurt, trimbeurt♦voorbeelden:a clip on the jaw • een kaakslag————————clip2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (bij)knippen ⇒ afknippen, kort knippen, trimmen; scheren 〈 schapen〉; uitknippen 〈 uit krant, film〉♦voorbeelden:the ticket was clipped to the programme • het kaartje zat met een paperclip aan het programma -
17 ansetzen
ansetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 beginnen, vormen5 aanzetten, vormen7 ramen, begroten♦voorbeelden:das Glas ansetzen • het glas aan de mond zetten6 eine Besprechung auf, für den nächsten Tag ansetzen • een bespreking voor de volgende dag vaststellen9 eine Bowle, einen Likör ansetzen • een bowl, likeur bereiden¶ 〈 figuurlijk〉 den Hebel an der richtigen Stelle ansetzen • iets goed, op de juiste manier aanpakken♦voorbeelden:1 Kalk, Zahnstein setzt sich an • kalk, tandsteen zet aan -
18 cast
n. een groep acteurs (die deelnemen in een toneelstuk of musical); gips; scheel kijken--------v. gooien, werpen; vastzetten; nonsens vertellencast1[ ka:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 iets wat geworpen wordt ⇒ lijn 〈 met kunstvlieg als aas〉; braakbal; afgeworpen huid3 gietvorm ⇒ model; afdruk5 neiging ⇒ hang, zweem(pje)♦voorbeelden:————————cast2♦voorbeelden:→ cast about cast about/, cast around cast around/1 (be/uit)rekenen ⇒ (be)cijferen, calculeren; optellen; trekken 〈 horoscoop〉♦voorbeelden:1 〈 benaming voor〉 werpen ⇒ (van zich) afwerpen; weggooien, uitgooien; laten vallen; afwerpen 〈 huid van dier〉; verliezen 〈 hoefijzer〉; neerkwakken; (ontijdig) bevallen van♦voorbeelden:cast ashore • op de kust/het strand werpena man cast in the right mold • iemand uit het goede hout gesneden -
19 guy
n. jongen, vent, kerel (spreektaal); stormlijn; anker--------v. voor het lapje houden; travesteren (op het toneel)guy1[ gaj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 mens ⇒ 〈 meervoud〉 lui, jongens, mensen 〈ook wel onvertaald; slaat op jongens en meisjes〉4 〈 verkorting〉[guy rope]♦voorbeelden:2 where are you guys going? • waar gaan jullie naar toe?————————guy2〈 werkwoord〉1 tuien ⇒ vastzetten met een stormlijn/borg/topreep -
20 jam
n. jam; file, verkeersopstopping--------v. vast (blijven) zitten, blokkeren, vastraken; dringen; jammen; vastzetten, klemmen. knellenjam1[ dzjæm]1 opstopping ⇒ gedrang; blokkering, stremming3 〈 verkorting〉[jam session]♦voorbeelden:2 be in/get into a jam • in de nesten/knoei zitten/raken1 jam♦voorbeelden:————————jam2〈 jammed〉1 vast (blijven) zitten ⇒ klemmen, blokkeren, vast raken2 dringen♦voorbeelden:the machine jammed • de machine liep vastII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vast zetten ⇒ klemmen, knellen; zeevast zetten2 (met kracht) drijven ⇒ dringen, duwen4 blokkeren ⇒ verstoppen, versperren♦voorbeelden:he jammed his spurs into the horse's flanks • hij gaf het paard de sporenthe typewriter keys jam • de schrijfmachinetoetsen blokkeren
- 1
- 2